Patriarch (leider van de Joodse gemeenschap) Hillel de Tweede maakte van dat systeem (van twee getuigen die aan het Sanhedrin berichtten dat ze de eerste tekenen van de nieuwe maan hadden gezien) een einde toen hij in de vierde eeuw van de gewone jaartelling een vaste kalender samenstelde op grond van astronomische berekeningen. Deze kalender gaat uit van een cyclus van negentien jaar, want aan het eind van deze periode loopt het maanjaar weer gelijk met het zonnejaar. Om dat te bereiken wordt zeven keer in de negentien jaar een extra maand toegevoegd na de laatste maand adar, de schrikkelmaand adar 2. Zo wordt voorkomen dat de feestdagen door het jaar verschuiven.

Drie keer Nieuwjaar

Opvallend is dat het Joodse jaar verschillende dagen als Nieuwjaar aangeeft. De lezer zal Rosj Hasjana (letterlijk hoofd of begin van het jaar) kennen als Joods nieuwjaar, vallend op de eerste dag van tisjri, de zevende(!) maand. Wonderlijk natuurlijk, dat Nieuwjaar aan het begin van de zevende maand is! Volgens de traditie is 5781 jaar geleden op deze datum de schepping begonnen. De eerste tisjri is dus om zo te zeggen de verjaardag van de schepping. Maar er is nog een andere datum die als Nieuwjaar geldt: de eerste van de maand nisan – de maand waarin de uittocht van Israël uit Egypte plaatsvond (zie Exodus 12: 1-2). En om het nog ingewikkelder te maken is er ook nog het ‘Nieuwjaar van de bomen’ op de vijftiende van de maand sjewat (Toe Bisjwat). De Thora schrijft voor dat een deel van de oogst moet worden afgedragen en dan is het belangrijk om te weten wanneer de vruchtbomen geplant zijn; daarom hebben de rabbijnen een vaste dag daarvoor bestemd. De ruimte ontbreekt om op al die nieuwjaarsdagen in te gaan.

Maar wij kennen toch ook een burgerlijk jaar, een kerkelijk jaar, een schooljaar, een parlementair jaar enz. Met verschillende data.

Bron: Israël Aktueel – ds. J.de Vreugd / Commissie Kerk en Israël