Het is december 1863. Stormachtig weer en ruwe zee. Alleen al die maand vergaan er twaalf vissersschepen, vaak met man en muis. Eén wrak ligt bij Petten. Ook zijn er mensen aangespoeld, onder wie stuurman Gerrit Vrolijk én zijn twaalfjarige zoontje Dirk. De jongen zat met een touw aan zijn vader vast. Thuis krijgt zijn vrouw – op dat moment in verwachting – het droeve nieuws te horen. In mei 1864 wordt haar kind geboren. Het krijgt de namen van haar man én haar zoontje: Gerrit Dirk. Naar hem is mijn broer vernoemd.
Ik denk aan deze vrouw, onze overgrootmoeder. Wat heeft zij moeten doorstaan! Als haar man en kind omkomen is zij achtendertig. Ze heeft dan nog drie kinderen, van zestien, zes en twee jaar. En, vier(!) éérder gestorven kinderen… Zo’n groot verlies: niet te bevatten. Hoe vind je dan nog kracht om verder te leven?
En toch! Enkele jaren later hertrouwt ze met een weduwnaar-visser(!) en zij krijgen samen nog twee kinderen.
Zondag 24 november sluiten we het kerkelijk jaar af. We gedenken die ons ontvallen zijn. Uit de gemeente en uit eigen kring. We richten de blik op Christus en zijn rijk. De vraag rijst: wat is ons houvast in ’t wisselend getij?
Bijbelverhalen over de zee zeiden ons altijd wel wat. Dat eens de zee er niet meer zou zijn kon je je niet voorstellen met de Noordzee zo vlakbij! Daar verdiende – ook bij nacht en ontij – je vader de kost. Maar Openbaring had het over de nieuwe hemel en aarde. Dus maar goed, dat die zee, met haar dood en ellende eens voorbij zou gaan!
En al die doden dan? Bijvoorbeeld die ‘op zee gebleven’ waren? Wel, dié gaf de zee eens terug. Ook daar zat troost in! Zij waren door God niet vergeten! Eens kwamen ook zij voor Gods troon, de groten mét de kleinen. Dan zou de Heere niet enkel de boeken der mensen openen [20:11-15]. Maar ook een ánder: het boek van het leven. Van Christus, en wat Hij voor ons heeft gedaan! En daar zat en zit genáde in. Genoeg om van te leven, genoeg om mee te sterven. En als het moet, vist Hij je (om het zo te zeggen) uit de dood-zee op en brengt je behouden naar de overkant.
Laat dáárop onze hoop gericht zijn! Op Christus, de Levende. Zijn liefde reikt wijder en dieper dan de diepste zee… Geen macht kan ons van Hem scheiden. We zijn tot in de dood gekend.
Een vissersvrouw ziet uit over zee. Vol zorg? Toch met hoop? Bij alle twijfel weet ze ook dit:
De zee die steeds weer nam,
zal eenmaal wedergeven
allen die zijn gebleven
aan Hem, die eerst ontkwam,
de Heer van wind en water,
aan Christus Triomfator.
(Inge Lievaart)
Ds. Teun Vrolijk