Onlangs kwam ik in gesprek met mensen die zich ervan bewust waren of werden gedoopt te zijn. Ie-
mand bezocht de kerk en vertelde dat haar ouders haar hier hadden laten dopen. Bij een andere ont-
moeting vertelde iemand : ‘Ja, ik ben ook gedoopt hoor, had je dat gedacht?’ Soms bereidt iemand
zich voor op zijn levenseinde en herinnert zich ge- doopt te zijn. In die gesprekken was de rode
draad ‘verbondenheid’. Dat ouders het belangrijk vonden hun kind te laten dopen en te (laten)
vertellen over de God van de Bijbel gaf worteling, een bewustzijn ergens bij te horen ook al was er
geen contact meer met de kerk.
Het geloof uit hun jeugd bleef ergens in hun levensscheepje meegaan: Gods belofte om met dit mensenkind mee te gaan en niet los te laten wat Zijn
hand begon. Gedoopt in de naam van de Vader, die ons opneemt in Zijn eeuwig verbond en aan- neemt
als Zijn kind. Gedoopt in de naam van Jezus die zoveel van ons mensen houdt dat Hij in gehoor-
zaamheid aan Zijn Vader de weg naar het kruis ging en ons schoonwaste van al ons falen en onze fou-
ten, zodat we met Hem mogen opstaan en leven.
Gedoopt in de naam van de Heilige Geest die ons bij de doop verzekert dat Hij bij ons wil wonen in
ons hart en ons de weg wil wijzen. Verbonden met God mag een klein mensenkind zo op weg gaan, wan-
delen door grazige weiden, gelukkig zijn voor zover dat in onze gebroken wereld kan. Want elk
levens- scheepje krijgt vroeg of laat te maken met stormen op zee. We denken vaak dat we zelf aan
het roer moeten blijven staan om vervolgens tot de ontdek- king te komen dat we het niet alleen
redden. We roepen het uit in onze angst. Net als de discipelen in het verhaal van de storm op het
meer (Marc. 4:35-41) denken we dat we vergaan. Tot Jezus zich bekend maakt en met gezag de wind en het water
tot rust brengt. En een indringende vraag stelt: ge- loven jullie?
In het geloof krijgt het teken van het water de zin van vergeving en herboren worden. God zegt bij
de doop dat Hij dit kind heeft voorbestemd voor Zijn koninkrijk. Hij zal aan dit kind blijven
denken en het nooit vergeten. ’Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van Mij’. Jezus liet zich
zelf dopen door Johannes en vereenzelvigde zich daarmee met onze menselijkheid en zonde (Luc. 3:21). Zijn doop was de
opmaat naar Zijn dood en opstanding als liefde- volle redding voor ons. Uit de hemel daalt een duif
op Hem neer, beeld van de Heilige Geest, en klinkt Gods stem.
Geloof je? Die vraag stelt Hij ons ieder persoonlijk. Het zou kunnen lijken of dat een voorwaarde
is, maar het is ten diepste een uitnodiging om tot Hem te komen, Hem te leren kennen in wie Hij is
en wil zijn voor ieder mensenkind op aarde, zowel voor u als voor mij. Zodat we ons aan Hem
toevertrou- wen. Het roer overgeven. Hem erkennen als de ka- pitein op ons levensscheepje. Om dan
pas te zien en ervaren wie Jezus is en wil zijn: de ‘Ik ben’ en ‘Ik zal er zijn’. Anders dan het
verstand zich kan voorstel- len. Uit genade, dat is onverdiende liefde en trouw, blijft Hij
meevaren in onze levensscheepjes. Hij dringt zich niet op. Hij wacht tot wij roepen en maakt zich
bekend als de Goede Herder aan wie je je mag en kunt toevertrouwen. Ook al begrijp je het niet: de
Vader wacht je op met wijdopen armen!
Annemiek Bomhof-Vrij