Het is december. Laat op de dag wordt het licht en vroeg in de middag wordt het alweer donker. In de tuin lijkt alles dood. In de zwarte aarde staat een rozet van vuilgroen blad. Het lijkt een laat overblijfsel van de herfst. Je denkt; nog even wachten en ook deze bladeren verdorren en vallen op de donkere grond.

Maar kijk eens goed, kijk eens een beetje beter, eigenlijk glanst het blad zo mooi. En daar, vanuit het hart groeit een wit bolletje omhoog. Het vouwt zich open en het blijkt een bloemetje.

Er komen er nog meer, opeens is het een prachtig fris boeket. De tuin is in winterslaap en tegelijk staat de kerstroos fris en vrolijk te stralen.

En dan gaat het vriezen. De bladeren en bloemen gaan hangen en het lijkt alsof het plantje dood gaat. Maar het is een wonder, zodra het weer wat warmer wordt richt de kerstroos zich op en voor je het weet staan de bloemetjes weer te stralen in de zon. De verklaring voor dit fenomeen is dat de plant bij vorst het vocht uit de bloemen perst en dat opslaat in de bladeren en wortels. Als het beter weer wordt gaat het vocht weer terug naar de bloemen en staan de bloemetjes weer glanzend op hun tere steeltjes. Deze verklaring lijkt af te doen aan het wonder maar is het niet bijzonder dat een plant dit kan? Ook planten zijn zulke wonderlijke schepselen.

Het is winter en al vele maanden leven we in een rare ‘anderhalve meter’ wereld. We moeten afstand houden en het duurt al zo lang. We voelen ons soms koud en alleen en verlaten en het lijkt alsof het nooit meer ophoudt. Maar net als de witte bloemetjes van de kerstroos mogen ook wij ons oprichten. Gods licht verwarmt ook ons.

Ellen van Ouwerkerk