Rosalie Schoemaker was afgelopen Kerst op het Griekse eiland Lesbos om daar vluchtelingen bij te staan en te helpen. ‘Vluchtelingen zijn van alle tijden. Op ieder moment is er ergens ter wereld een reden voor mensen om huis en haard te verlaten en – misschien voor even, misschien voor lang – zich op een andere plek te vestigen. Zo ook mensen uit Oekraïne na de Russische invasie, mensen uit Afghanistan na de machtsovername van de Taliban en talloze andere mensen op andere plekken om andere redenen. Deze zomer berichtten de media keer op keer over de erbarmelijke omstandigheden waarin vluchtelingen hier in Nederland opgevangen worden. Mijn hart breekt ervan. Ik deel graag mijn ervaringen.

Zoals ik zei, vluchtelingen zijn van alle tijden. Bij de bibliotheek leende ik als kind al een boek over een jongen in een vluchtelingenkamp. Later, in 2015, kwam het dichterbij, omdat veel mensen naar Nederland vluchtten. In de media zag ik deze “vluchtelingenstroom”, maar in mijn eigen leven kwam ik slechts een paar mensen tegen die hun land ontvlucht waren. Tot er op een dag ook in onze eigen Schenkelkerk een man binnenstapte voor wie zijn eigen land niet meer veilig was en hij in Nederland bescherming zocht. Ik kon tijdens de kerkdienst voor hem vertalen, maar de dag dat zijn gezin op Schiphol landde heeft de meeste indruk op mij gemaakt. Ik herinner me zijn blijdschap toen hij hen weer zag: hij danste voor het raam waar zij achter stonden en hoe bijzonder het was dat hij voor het eerst zijn jongste dochter in de armen sloot.

Later ontmoette ik meer mensen met wortels in een ander land bij het wijkrestaurant.

Tijdens mijn studie ging ik vrijwilligerswerk doen met mensen die nog niet lang in Nederland waren. Zo draaide ik mee met een zomerschool van Stichting IMC Weekendschool en oefende bij iemand het Nederlands door te videobellen. Ik leerde ook steeds meer over de complexiteit door bijvoorbeeld het ontzettend goede boek “Over de grens: de vluchtelingencrisis als reality test”. Vrijwilligerswerk doen in het buitenland werd wel eens besproken, bijvoorbeeld als gezin in de vakantieperiode, maar dat kwam er toch niet van. Tot ik via sociale media hoorde over de stichting Because We Carry. Zij hebben in het bijzonder oog voor moeders op de vlucht (zie hun website/socials voor meer info over hun werk). Tegelijkertijd bleek dat mijn neef Sem en ik dezelfde richting op dachten als we droomden over ons werk. Twee zielen, een gedachte, en zo besloten we samen met onze voeten in de klei te staan om te ontdekken of wij op onze plek zijn als we noodhulp bieden.

Met veel donaties op zak om het programma van Because We Carry (BWC) financieel te kunnen ondersteunen (waarvoor nog hartelijk dank!) vertrokken wij naar het eiland Lesbos. Doordat het eiland dicht bij de Turkse kust ligt kiezen veel mensen ervoor om hier de gevaarlijke oversteek naar Europees grondgebied te wagen. Vanuit het vliegtuigraampje zag ik de zee tussen de twee kusten in en besefte dat ik er was: hier gebeurde het, in deze golven hebben mensen doodsangsten uitgestaan, aan deze kust is een paar jaar geleden een peuter aangespoeld. Sem en ik bezochten op de eerste dag het afgebrande kamp Moria. Op de muur van het kamp is “Welcome to Europe: human rights graveyard” (welkom in Europa, het mensenrechten-kerkhof) geschreven. In mijn dagboek schrijf ik: “We proberen ons voor te stellen hoe het hier moet zijn geweest. Deze plek draagt veel hopeloosheid en verdriet. De combinatie van glasscherven, prikkeldraad, afgefikt hout, koud beton, strak afgemeten rechthoeken, slingerende schoenen, stukken kinderwagens en kindertekeningen is bizar. Dat hoort niet samen”. De complete desinteresse in het opruimen van deze plek lijkt sterk overeen te komen met de houding die we over het algemeen hebben voor de situatie van vluchtelingen.

De volgende ochtend gaan we voor het eerst naar het kamp. Twee vrijwilligers, zelf ook vluchtelingen, leiden op dat moment de bananendistributie en er is te weinig geleverd. Dus gaan wij langs de supermarkt die pal naast het kamp ligt en rijden we voor het eerst door de poort onder streng toeziend oog van politie. Het kamp ligt aan het water, dus kan de wind er hard waaien. Het kleurenpallet is wit, Verenigde Naties-blauw, een enkele dot Rode Kruis-rood en heel veel grijs. De opzet deed me denken aan grote conferenties als New Wine of Opwekking. Lange rijen boxen en tenten waar mensen verblijven en tussendoor een paar grote tenten om samen te komen. De verschillen zijn helaas groter dan de overeenkomsten. Deze mensen kunnen niet weg na een week, kunnen (meestal) niet beslissen wat ze die dag gaan eten en veel gezinnen zijn niet compleet.

Naast bananen voor iedereen, zorgt BWC ervoor, in samenwerking met de groenteboer tegenover het kamp, om boodschappentassen vol goed eten aan de moeders te geven. In de week dat wij er waren kwam dit neer op 80 pakketten. Ik schrijf: “Ik heb nu echt alle hoeken van het kamp gezien en dat heeft meer indruk gemaakt dan gisteren.” Op dit moment zijn op enkele tientallen na, alle tenten weg. Families verblijven in een soort containerboxen. Achterin het kamp staan grote tenten voor alleenreizende mannen en vrouwen. Daar waar de kinderen hun ouders door de lange maanden wachten lijken te slepen is de uitzichtloosheid in deze grote tenten drukkend aanwezig.

BWC heeft een mooie trailer in het kamp, waar zij samen met een Griekse verloskundige voorlichting geven. Mensen weten deze plek te vinden voor allerlei vragen en zo komt een jongen van ongeveer 12 jaar vertellen dat zijn moeder geen boodschappentas meer hoeft, want ze heeft het kind in haar buik verloren. Dit is een tekenend voorbeeld van het feit dat het leven doorgaat in een vluchtelingenkamp. Mensen rouwen en er worden verjaardagen gevierd. De asielaanvraag van een jongen met wie we veel samenwerken werd afgewezen en de volgende dag vierden we zijn 18e verjaardag. Aan het einde van de week is het afscheid bitterzoet. Ik schrijf: “Ik wist dat deze situatie bestond, maar nu heb ik de mensen wier realiteit het is, gesproken en in de ogen gekeken. Mijn hart is vol bijzondere liefdevolle ontmoetingen en ervaringen, maar ook gebroken omdat ik weg kan en zij niet”.

Met de jongen van 18 hielden mijn neef en ik via Instagram contact. Hij is intussen met zijn familie in Duitsland. Afgelopen juni keek een meisje dat in de BWC-trailer had gedanst mij opeens aan via de televisie toen ik een aflevering keek van de prachtige serie Children of the labyrinth. Aan het eind werd vermeld dat het gezin door had mogen reizen. De tranen branden op deze momenten in mijn ogen, net zoals wanneer ik mij ertoe kan zetten om de beelden uit Ter Apel te bekijken. Ik probeer voor ogen te houden dat het puur geluk is dat ik in een land ben geboren waar ik kan blijven wonen en puur ongeluk dat zij dat niet kunnen. Wij zijn allemaal mens. Ik houd me vast aan de hoop op Gods toekomst, waarin recht zal worden gedaan en wij allemaal thuis zullen komen bij God.’

Rosalie Schoemake