De Lofzang van Zacharias vinden we in Lucas 1:68-79. Het is een van de drie Lofzangen die alleen bij Lucas te vinden zijn. De andere twee zijn die van Maria: 1:46-55 (Magnificat) en van Simeon 2:29-32 (Nunc dimittis). De laatstgenoemden hebben veel meer ingang gevonden in de kerkzang dan Zacharias’ loflied (Benedictus). Dat is ook niet te verwonderen. De profetische psalmkracht van de Lofzang van Maria en de veelzeggende bondigheid van die van Simeon nodigen veel meer uit tot het herdichten en nazingen dan de tamelijk ingewikkelde bewoordingen van het zoveel meer priesterlijk-bespiegelende schriftgedeelte, dat als Lofzang van Zacharias bekend geworden is. Deze lofzang is een leergedicht. Een schriftgeleerde beroept zich op wat geschreven staat.

Zacharias zong zijn lied toen hij zijn stem weer terugkreeg. Vanwege zijn ongeloof over de zwangerschap van zijn vrouw kon hij lange tijd niet spreken. Hij looft God over de redding van Israël. Vervolgens spreekt hij zijn pasgeboren zoon Johannes aan als wegbereider van Jezus. Zacharias noemt Jezus, die nog geboren moet worden, ‘het licht dat het duister overstraalt’.
Het is niet te verwonderen, dat de lutherse traditie geen Lofzang van Zacharias in de liturgie praktiseert. In het Evangelisch Kirchengesangbuch (1950) vindt men wel bewerkingen van het Magnificat en zelfs drie bewerkingen van het Nunc Dimittis, maar geen lied dat op Lucas 1:68-79 teruggaat. In de calvinistische traditie van ons Nederlands erfgoed is de Lofzang van Zacharias er altijd bij geweest.
Zo voegde bijvoorbeeld Willem van Zuylen Nyevelt (?-1543) aan zijn uitgave van de Souterliedekens (souter=psalter) dertien gezangen toe, namelijk berijmingen van Jesaja 12, Jesaja 38:10-20 (het lied van Hizkia), 1 Samuël 2:1-10 (de lofzang van Hanna), Exodus 15:1-19 (het Schelfzeelied), Habakuk 3, Deuteronomium 32, het lied van de drie jongens in de vurige oven en de drie gezangen uit het evangelie van Lucas. Daarbij nog het Onze Vader, het Ave Maria en het Te Deum.